Onderzoeker Frans Aarts, die jarenlang in Wageningen werkte aan vraagstukken rondom het optimaal benutten van grond, gewassen en mest voor melkveehouders, ontdekte verrassende parallellen tussen zijn onderzoek en de landbouwpraktijken van zijn armoedige voorouders in de Peel en Kempen rond 1800.
Met zijn kennis van kringlooplandbouw bestudeerde Aarts de agrarische geschiedenis van deze streek. In die tijd was Brabant een kolonie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en werd het zwaar belast. Bovendien trokken er regelmatig legers door het gebied die voedsel in beslag namen. Hoewel historici vaak schreven dat de Brabantse landbouw ‘achterlijk’ was, heeft Aarts dit beeld genuanceerd. “Ik ben zelden een achterlijke boer tegengekomen. Hij boert met redenen; er zijn steeds oorzaken, en die wilde ik vinden.”
Zijn voorouders, die leefden op de arme zandgronden rond Deurne, konden geen veevoer of mest kopen, maar behaalden toch opmerkelijk hoge opbrengsten. Ze ontwikkelden de zogenaamde plaggencultuur: graslanden werden gehooid, en de gestoken plaggen werden samen met heidemaaisel als strooisel in de stal gebruikt. De resulterende stalmest werd vervolgens op de akkers gebracht, waardoor de bodemvruchtbaarheid daar geconcentreerd werd, ten koste van de omringende natuur.
Hoewel deze vorm van landbouw niet duurzaam was, getuigde het wel van inventiviteit. “Na jaren van uitputting werd de hei uiteindelijk een stuifzandvlakte,” waarschuwt Aarts. Maar de Kempense boeren wisten iets te maken van niets. Ze stallen hun koeien om de mest optimaal te benutten, kookten minder verteerbaar veevoer zodat de koeien het beter konden eten, en groeven oude bodemlagen op om de vruchtbaarheid van de grond te verbeteren. Ook teelden ze in het najaar spurrie als extra veevoer. Door steeds meer arbeid te investeren, compenseerden ze de uitputting van de grond.
Datum en tijdstip: Dinsdag 19 november om 14.30 uur
Locatie: Wijkcentrum De Dreef, Willem Barentzweg 69, Geldrop, in de ‘Fun-zaal’
Toegang: Gratis